-
1 brand
n. koopmerk, soort (ook van het produkt); brandmerk; merk; witheet staal--------v. bandmerken; uitstotenbrand1[ brænd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 merk(naam) ⇒ soort, type2 brandmerk ⇒ schandteken, stigma3 〈 formeel〉brandend/verkoold stuk hout♦voorbeelden:own brand • huismerk, eigen merk————————brand2〈 werkwoord〉3 tekenen♦voorbeelden:3 his experiences in Vietnam branded him for life • zijn ervaringen in Vietnam hebben hem voor het leven getekend -
2 those people branded him (as) a heretic
English-Dutch dictionary > those people branded him (as) a heretic
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский